Een gevoel voor energie
Wouter Hillaert & Tom Viaene
‘Pingpong’ noemen fotograaf Koen Broos en theatermaakster Inne Goris hun continue gesprek. Telkens begint dat overleg al bij Goris’ eerste ideeën voor een nieuwe creatie. Telkens eindigt het bij foto’s die misschien nog meer bezonken voelen dan de eigenlijke voorstelling. Broos & Goris: een dubbelspel in suggestie. ‘We laten een atmosfeer zien.’
We herinneren ons die grote briefomslag nog levendig. Op A3 schoof er een dun pakketje van losse bladen uit. Een misdruk? De naam van Koen Broos schemerde erdoor alsof de inkt net was opgeraakt. De karige uitleg achteraan stond in spiegelbeeld. ‘De beelden van Koen Broos zijn persoonlijke interpretaties van de theaterstukken van Inne Goris. Beide makers zoeken naar de essentie van de dingen, naar de kern van wat moet verteld worden. Koen Broos en Inne Goris werken ondertussen tien jaar samen en legden een fragiel, maar sterk verhalend parcours af.’ Kwetsbaar: zo voelt ook het cahier zelf. Flinterdun wit papier. Zonder enige dekking levert het zich aan je handen over. Maar tegen een al te consumerende blik blijkt het net erg resistent. Benieuwd sla je het cahier open: een blanco blad. Je draait dat blad om: weer blanco. Hoe Broos en Goris hun werk op papier onthullen, is als hun oeuvre zelf: langzaam, tegenwringend, tactiel, met oog voor detail. Nog een blad sla je om: ineens toch een beeld. Een dwarse foto, over twee pagina’s gespreid. Driekwart is zwart, rechtsboven trekt je oog naar een oranje glimmende aanwezigheid. Een liggend meisje. Hoe ze de armen los om haar buik hangen heeft: ontspannen kinderspel of getroebleerde zelfbescherming? Haar hoofd is naar de grond gekeerd. Mijmering? Verslagenheid? Een foto van Broos – hier uit La petite fille qui aimait trop les allumettes – presenteert zich niet als andere theaterfoto’s. Hij lijkt nog volop te verschijnen, net als Broos’ naam op het cahier. Alsof Goris’ werk voortijdig uit het ontwikkelingsbad is gelicht. De beelden komen niet naar jou, jij wordt in hen gezogen. Je moet ze zelf scherpstellen, want er hangt een waas over: hun onderwerp heeft zich nog niet helemaal willen uitsplitsten van de sfeer rondom. De kunst van de langzame onthulling, die beheerst Broos met stripteasedanseressen. Alleen zullen zijn beelden altijd onbestemd blijven.
‘Onscherp, hoor je vaak over Koens foto’s zeggen. Maar specifiek en bijzonder is vooral hun spanning. Die ademt de sfeer van de voorstelling, maar is tegelijk meer dan pure registratie. Zijn foto’s roepen meteen een nieuw verhaal op. In andere theaterfoto’s mis ik dat vaak.’
Inne Goris’ theater sluit nauw aan op die fotografie. Steeds zoeken haar voorstellingen het subtiele evenwicht in hoe mensen samenleven, vaak met een schrijnend drama tussen hen in. Dat drama dringt zich nooit op. Het opent zich in kleine details, soms heftige lichamelijke opstoten. Het heeft iets van hoe dieren om elkaar sluipen. Soms speels, zoals de zes meisjes in De dood en het meisje. Soms dreigend, zoals in Naar Medeia of Nachtevening. Samen geeft dat theater waarin veeleer de wisselende spierspanningen dan de woorden het verhaal maken. ‘Inne gooit je in een gevoelsstroom’, knikt Broos. ‘Haar werk heeft het vaak over spanningen in relaties tussen mannen en vrouwen, waar soms een erg scherp kantje aan zit. Tegelijk moet je fantasie aan de slag. Het is als in een beek springen. Je begrijpt niet meteen waarin je wordt meegezogen. Pas achteraf bedenk je: ‘juist, die lijn zit er ook nog in’. Het is echt afpellen.’
‘Wat ik fijn vind aan het werk van Inne, is dat het steeds een suggestie geeft van wat je zou kunnen zien. Er loopt altijd een rode draad door die de essentie vormt.’
Samen BLIJVEN ZOEKEN
Kenmerkend aan het dubbelspel tussen Inne Goris en Koen Broos is niet enkel hun gedeelde voorkeur voor die suggestie, maar ook hun intensieve overlegmodel. Samenwerken doen ze al sinds 2001, toen Goris bij Bronks debuteerde met de installatie Zeven en scenograaf Michiel Van Cauwelaert voor de foto’s zijn dorpsgenoot Broos tipte. Het klikte. Met de jaren ging het zelfs steeds beter klikken. ‘In het begin kwam Koen bij wijze van spreken binnenwandelen op de generale, terwijl hij nu al betrokken partij is van zodra er een promotiefoto de deur uitmoet voor de seizoensbrochures. Bij de opstart van elk nieuw project denken we meteen samen na over hoe we ermee naar buiten willen komen. Wat wil ik vertellen, hoe ziet Koen dat?’ Dat die ideeën in de loop van elk proces nog sterk kunnen wijzigen, vindt Broos juist fijn. ‘Je kan blijven zoeken. Dat is net eigen aan Inne, en ook aan mijn werk: dat het nooit af-af moet zijn.’ Het valt ons pas achteraf op. Broos en Goris spreken steevast in termen van ‘wij’, over ‘ons werk’. Hier is theaterfotografie geen parasiet die na het echte werk even de maat komt nemen van de dingen. Geen toegepaste kunst of dienstverlening op factuur. Wel een noodzakelijke coproductie, waarin twee visuele artiesten op gelijke voet ‘ons werk’ maken. Zo ‘repeteert’ ook Broos voor zijn foto’s, met wie hij ook werkt. ‘Ik spring eens binnen bij repetities, ga kijken naar de eerste doorlopen en kom pas dan minstens twee keer fotograferen. Tussenin wil ik die eerste foto’s graag al eens bespreken. Zit ik in de juiste richting? Kies ik die of die invalshoek? Ik dwing dat gesprek af, ik moet met mensen een band kunnen opbouwen. Anders kun je elkaar toch niet versterken? Het is als in een relatie: vertrouwen is essentieel.’ Natuurlijk zijn er wel soorten relaties. ‘Als huisfotograaf van het Toneelhuis heb ik een heel ander contact met Guy Cassiers dan met Abke Haring of destijds Wayn Traub. Maar ook bij Guy begint mijn werk pas tijdens de repetities. Met Inne verloopt dat proces veel intenser.’
‘Ik zou me ook erg ongemakkelijk voelen bij een fotograaf die je nog nooit hebt gezien, en die dan op de generale ineens je zaal binnenstapt, en vraagt of hij de scène op mag of niet, en of hij wel of niet mag flitsen. En dat is het dan. Waar zijn we dan mee bezig?’
De samenwerking met Broos gaat in twee richtingen, geeft Goris aan. ‘Als we samen plannen voor de toekomst bespreken, ligt de tafel steeds vol fotoboeken waar we inspiratie uit halen. Bijna wekelijks mailen we tips en associaties naar elkaar door. Ook de eerste foto’s die Koen dan zelf doorstuurt, doen je soms anders kijken naar wat je aan het neerzetten bent: ‘aha, zo had ik het nog niet bekeken!’ Ineens kijk je door een extra oog.’ Broos knikt. ‘Als fotograaf maak je een analyse zoals recensenten dat doen. Wat je nog niet vindt werken, kun je niet verbloemen of wegfotograferen. Je geeft te kennen waar je de kern en de kantelpunten meent te ontwaren.’ Ook voor acteurs kan dat soms helpen. ‘Zo werd Naar Medeia in blokken gerepeteerd, waardoor we de spelers tussentijdse foto’s zonder kostuums, decor of licht konden laten zien. Zij spelen altijd blind, dus je geeft ze een spiegel: zo ziet het eruit, dit is de atmosfeer. Samen zie je wat er wel of niet werkt, en vooral wat er kán. Daar gaat het om.’
Een totaalgevoel in detail
Bijzonder aan de foto’s die dit dubbelspel uiteindelijk oplevert, is dat ze schijnbaar naast de kwestie mikken. Hoe kan een flou beeld van een nauwelijks te identificeren personage, een stuk lijf of drie verre contouren nu de beste kiek van een voorstelling zijn? Broos houdt van kleinigheden. ‘Bepalend voor onze stijl was meteen die eerste installatie Zeven, die zeven kamers telde waar je niet één overzichtsbeeld van kon maken. Zo gingen we vanzelf heel detailmatige beelden maken, en geen beelden die de essentie van het geheel vangen. Ook sleutelscènes doen er op zich niet toe. Ik fotografeer vanuit de vraag: wat is het totaalgevoel dat we willen vatten? Misschien probeer ik wel de ‘energie’ te fotograferen? De ‘kracht’? De ‘psychologie’? In elk geval ga ik op zoek naar waar de spanningen zitten tussen de mensen op scène. Dát vertelt uiteindelijk het verhaal, los van het grotere geheel en waar dat heen gaat.’ Met documentaire fotografie, een strekking die internationaal in opmars is, heeft Broos dan ook weinig feeling. ‘Ik geloof niet in anekdotiek, noch in gimmicks. Wat wil je op langere termijn vertellen? Dát is de vraag. Momenteel voedt de schilderkunst me daarom veel meer dan de fotografie.’ Broos’ foto’s getuigen daarvan. Ze doen niet alleen spontaan denken aan de schilderijen van Gerhard Richter. Ze verzetten zich vooral tegen wat in documentaire fotografie snel een overexposure van informatie wordt, een gemis aan open verbeelding. Wat buiten hun soms rigoureuze cadrage valt, lijkt minstens zo betekenisvol als wat zich erbinnen openbaart. ‘Alles wat je wel vertelt, moet tegelijk vragen oproepen over wat je niet vertelt’, zegt Goris daarover. Zo speelt Broos ook altijd met de scherpte van zijn beelden. ‘Dat is een hele zoektocht. Je kan ook te onscherp worden. Tot welke grens blijft het helder, zowel visueel als inhoudelijk?’
‘Wat mijn voorstellingen gemeen hebben met Koens foto’s, is dat we niet op zoek zijn naar antwoorden, maar naar de juiste vragen. We schuwen het donkere of het ‘moeilijkere’ niet.’
‘Moeilijk’: het is een reactie die zowel Goris als Broos blijft achtervolgen. ‘Mensen willen zekerheid en houvast, maar zoveel kapstokken krijg je bij ons niet’, zegt Broos. ‘We vragen iets van een kijker.’ Net daarin ziet Goris de kracht van hun werk liggen. ‘Het zijn geen foto’s of voorstellingen die je doen happen en slikken. Ze hebben hun tijd nodig, sijpelen trager in. Zo zeggen mensen vaak dat ze niet meteen kunnen applaudisseren, omdat er nog van alles gebeurt.’ Voor zichzelf heeft Goris beslist om over hun werk niet langer het woord ‘moeilijk’ in de mond te nemen, maar wel ‘uitdagend’. De energie die de kijker moet investeren, is die waarmee het werk zelf tot stand is gekomen. ‘Niet toevallig heette mijn gezelschap Zeven: niet het getal, wel het werkwoord. Die noemer blijft gelden voor de producties én de foto’s: je gooit een hoop materiaal in je zeef en blijft schudden tot je de essentie overhoudt. En dan hoop je dat die uitzuivering ook bij het publiek vragen en emoties oproept, en confronteert.’
ENERGIE IN BEELD
Zijn Broos en Goris dan op alle vlak twee handen op één buik? Een verschil menen we op te merken in hun kijk op de menselijke drager van theater. Terwijl Goris steeds bewuster lijkt te kiezen voor karakteristieke persoonlijkheden op scène, houdt Broos’ cahier zich ver van elke portrettering. Je ziet anonieme schimmen, nooit hun gezichten. ‘Het is zeker niet zo dat ik geen foto’s neem met acteurs op, maar zij zijn inderdaad nooit mijn prioriteit’, aldus Broos. ‘Ook een acteur is voor mij maar een middel in een breder verhaal. In repetities zoek ik altijd eerst de energie op, het gevoel. Dat vraagt zoveel concentratie dat ik niet altijd toekom aan nog een andere invalshoek op de spelers. Bij Inne heeft dat nog nooit voor discussie gezorgd, maar als er bij Cassiers bekende koppen als Dirk Roofthooft meespelen, krijg je van kranten steeds de vraag: ‘heb je nu geen foto van die of die acteur?’ Nee, maar ik heb wel zijn been!’ Op de affiche voor zowel La petitie fille als de komende productie Vader, moeder, ik en wij – twee monologen – kijk je trouwens wel recht in het aangezicht van de actrice in kwestie. Waar Broos met zijn camera achteraan gaat, de energie doorheen de details, impliceert tijdens repetities een interactieve nabijheid van werken. Hij zit er graag met zijn neus bovenop, loopt er het liefste gewoon tussen. ‘Enkel als je zo dichtbij bent, voel je wanneer er echt iets gaande is. Pak je dat sleutelmoment waarbij er iets uit de lucht valt, of stel je in op twee mensen die kwaad weglopen? Misschien is dat weglopen wel essentiëler? Dat is de zoektocht, terwijl het rond je gebeurt. En hoe intensief dat allemaal voelt, merk je pas op de première, als je ineens van op de tiende rij moet toekijken. Daar voel je die oorspronkelijke energie nog amper.’ Veel van die fysieke en mentale intensiteit van zo dicht fotograferen, is de technische kant van de zaak. ‘Theater is een van de moeilijkste onderwerpen om te fotograferen. Er is een scala aan lichtcontrasten, waaraan je je fameus kan mispakken: hard licht, zacht licht, daglicht, tl’s, gasontbrandingslampen,.. Op één uur moet je erg veel keuzes maken. En technologisch zit je steeds op het maximum van wat onze toestellen aankunnen. Zowel analoog als digitaal flirt je met de grenzen van wat mogelijk is. Maar dat is net het leuke: proberen om wat eerst een technisch probleem lijkt, om te buigen tot een kracht. Ik ga gewoon mee in wat er gebeurt, dat is mijn truc.’
‘Mocht ik ooit prof zijn binnen een fotografieopleiding, dan liet ik mijn studenten meteen een theatervoorstelling doen. Daar leer je alles.’
KANTELPUNTEN
Zelf evolueert Broos ook nog steeds, zegt hij. Niet alleen in zijn eigen signatuur, maar ook mee met Goris’ theater. De foto die hij een keerpunt noemt, is er één uit de jongerenworkshop die later zou leiden tot Pride & Prejudice, een productie van 2004 bij het Toneelhuis. Rechts twee donkere schimmen van spelers, één spiedt nog naar de lens. Het hele middendeel wordt gevuld door een grijze muur, met twee horizontale lijnen die naar links toe zacht opengaan. In hun twee benen, net voor de rand van de foto hen scherp afsnijdt: een hand met een witte tas koffie, zwevend in de lucht en schril in contrast met de duistere rechterkant van de foto. ‘Die lijnen, toevallig nog een blinklichtje in dat ene oog, en dan die koffietas: echt een kanteling’, zegt Broos. ‘Je voelt nog de sporen van de klassiekere theaterfotografie die ik hanteerde voor Innes eerste voorstellingen. Ik maakte toen al detaillistische foto’s, maar er zat ook nog veel registratie in, met soms zelfs volledige figuren. Tegelijk zie je in deze foto vooruitwijzingen naar de meer abstracte beelden in ons cahier nu. Waar zal het nog allemaal naar evolueren?’ ‘Voor mij was Nachtevening een keerpunt’, zegt Goris. ‘Tot dan had ik altijd zelf een tekst bewerkt. Nu leverde Pieter De Buysser ineens een tekst van buitenaf.’ Al kan je teksten nooit vastleggen op foto, toch had dat ‘vreemde orgaan’ zijn invloed. ‘Het maakte Nachtevening vrij concreet: tussen twee mensen werd gezocht naar een antwoord, volgens een duidelijke spanningsboog. En hoe concreter ik ga, hoe abstracter Koen kan werken.’ Zo heeft elke productie zijn eigenheid, wat telkens een ander gesprek afdwingt over hoe je ze fotografeert. Bij Muur, een voorstelling over grote idealen en kleine handelingen onder een ronde metalen muur van vier meter hoog, bleek het een huzarenstukje om net die muur niet al weg te geven. ‘Daar een tegenkleur voor vinden was erg moeilijk’, herinnert Broos zich. Zo werkten de kostuums wel op scène, maar dacht je bij de foto’s: ‘oei, een sociaal drama in Roemenië’. Dat is het heel eigene van theaterfotografie: je voorspelt het nooit.’
‘Het is telkens weer anders zoeken naar wat je van een specifieke voorstelling op je foto’s laat zien. En vooral: wat niet. Daar gaat het minstens even vaak over.
Met La petite fille werden kleuren plots een stuk belangrijker in Broos foto’s. Toeval was het: costumière Lieve meeussen had op een dag een rood jurkje mee, actrice Anna Vercammen trok dat aan, en onder het repetitielicht dat er toen hing, ontdekten Goris en Broos meteen hoeveel mogelijkheden dat gaf. Op de finale foto is dat kleedje nu een oranje vlek die alles aanzuigt. ‘De keuze voor kleur of zwartwit is een inhoudelijke kwestie’, legt Broos uit. ‘Wat vertelt het beste het verhaal? Bij Droesem kozen we voor zwartwit omdat het scènebeeld al zo kleurig was dat het op foto net Tiktak werd. Dat trok je juist van het verhaal weg, in plaats van het te versterken.’ Van Nachtevening hebben de beelden dan weer een groenige schijn. ‘Ik ben fan van één kleur die de bovenhand heeft’, aldus Broos. ‘Die monochromie legt een atmosfeer, de rest is accentwerking. Steeds zoek je naar een helderheid waar alle ballast van afgegooid is.’
BUITEN DE vaste KADERS
Theaterfotografie: voor Broos en Goris gaat het om een elementaire kunstvorm. Net daarom vinden ze het zo ontstellend hoeveel mogelijkheden er onderbenut blijven. ‘Het lijkt wel alsof de foto-bij-de-recensie de enige bestaansvorm van theaterfotografie is’, aldus Goris. ‘Waarom kan er op die dubbele fotopagina in De Standaard niet ook af en toe een theaterfoto? Waarom kunnen theaterfoto’s niet vaker opduiken buiten de context van theater?’ Zo vindt Broos het fantastisch dat Maarten Vanden Abeele door het M HKA wordt opgepikt, of dat je in het MAS ook een paar theaterbeelden kan zien hangen. ‘Mensen linken dat helemaal niet aan theaterfotografie, zij kijken gewoon. Hokjesdenken is dus nergens voor nodig. Ook kranten en communicatiemensen zouden veel uitdagender keuzes kunnen maken. Durf toch gewoon! Het publiek wordt algemeen onderschat.’
Ook artistiek ziet Broos voor theaterfotografie een grotere rol weggelegd. ‘Wat ik mis in de hedendaagse schilderkunst, is spel met compositie. Zelfs Michaël Borremans bekijkt zijn cadrage nog vrij klassiek. Daar ligt een uitdaging voor ons, fotografen. Fotografie bestaat nu 150 jaar, ze zou veel explicieter op zoek moeten gaan naar andere cadrages: de gulden snede herdenken, andere spanningen creëren door te gaan variëren op compositie. Zo zie ik toch mijn parcours. Men verwijt mij dat ik mensen hun koppen afsnij, maar daar ligt nog een hele weg open. Bij Inne klopt mijn zoeken daarin. Haar werk verdraagt wrange compositorische keuzes.’ Net in zo’n zoektocht behoudt theaterfotografie ook zijn voorsprong op video, vindt Broos. ‘Straks kunnen alle fotocamera’s ook filmen, maar het voordeel blijft dat 80% van de mensen die filmen, slecht kadreert en vooral registreert.’ Goris knikt. ‘Koen slaagt erin om op sommige foto’s de kou of de angst voelbaar te maken. In video blijft daar altijd erg veel ruis en onnodige extra informatie op zitten. Als ik een dvd van mijn eigen werk zie, krijg ik acute buikpijn. Foto’s blijven momentopnames, maar je kan er sneller mee naar de essentie gaan.’
Suggestie, spanning, sfeerwerking, maat in de informatie: het blijven de principes waarmee het dubbelspel tussen Inne Goris en Koen Broos zich zal blijven onderscheiden van andere theaterfotografie. Waartoe? Wat is een goede theaterfoto? ‘Het gaat zelden om ‘mooi’, dat doet niet terzake’, besluit Goris. ‘Het gaat om wat een foto oproept. Hij moet prikkelen om te komen kijken. Of hij moet het gevoel geven: ‘damn, ik heb iets bijzonders gemist’.’