Het onontkoombare in het werk van Koen Broos 

door Lise Lotte ten Voorde, november 2018

Een glanzende vloer die het binnendansende licht verstrooid tegen het plafond van grof beton, in glas gevangen zonnestralen omkaderd door bloedrood, vlekken van dampend blauw in je ooghoek. Verrukking en ongeloof over hoe Koen Broos zelfs in het driedimensionale zijn fotografie, zijn blik, weet te evoceren. Concreter dan ooit en toch even ongrijpbaar als de atmosfeer in en rond zijn werk. Het theaterwerk, de schrijversportretten, zijn vrije reeksen, het filmen, de scenografie en de inrichting van zijn woningen hangen op organische manier samen. Wat volgt is een tekst die het samenspel tussen vraag, handreiking en onthulling, tussen radicaliteit, esthetiek en licht verbindt in drie bedrijven.

Radicaliteit

Radicaal is misschien een vreemd woord hier, zeker nu, in deze tijd. Toch is het, samen met het woord gewelddadig, van toepassing. Zie de extreme kadrering waarbij koppen worden gescalpeerd en soms afgehakt, de halve lichamen die uit een rand het beeld in steken. Zie hoe alles wat richting moet geven in onherkenbare vlekken verandert, het inzoomen tot op de grens van het ongemakkelijk. Het blijkt ook uit het hypnotiserende kleurgebruik dat aanzuigend werkt als een ongeluk langs de andere kant van de snelweg. In zijn beelden heerst een tegelijk aan- en afwezig zijn. Het is zoals hijzelf, onontkoombaar, er bovenop uit nieuwsgierige affectie, pogend zijn eigen onrustige geest te sturen en te temperen.

Schrappen is ballast wegdoen, zegt Broos. Het radicaal aansnijden van portretten gebeurt niet om iemand in een hoek te duwen maar vanuit de vraag welke vorm de inhoud nodig heeft. Voor het theaterwerk staat Broos mee op scène om de energie te betrappen en die te vangen in een enkel, net te krap beeld dat het anekdotische ontstijgt. Hij beschouwt die beelden niet zozeer als registratie, maar als een opening en een uitnodiging tot het verkennen van onderwerpen die als het ware in het aura van de voorstelling besloten liggen. Het is eigen aan zijn karakter om op zoek te gaan naar dingen die langer meegaan. Hij laat zodoende niet zien wat je ziet op scène, maar gaat op zoek naar waar de spanning zit. Zijn onderzoeksvraag is steeds: Hoeveel moet je kúnnen zien, hoeveel suggestie is genoeg? Die aanpak doet zijn beelden zinderen en veroorzaakt een crescendo dat buiten het kader begint.  

Het spel met de herkenbaarheid van de dingen gaat in feite ook over het zoeken naar essentie, naar het eeuwige in het tijdelijke, datgene wat blijft terwijl alles verandert. Door de scherpte tussen beeldlagen in te leggen gebeurt er iets in de hersenen van de kijker. Dat agiteert, maakt onrustig en onzeker. De kijker voelt dat er iets van hem wordt verlangd, een effort. Broos laat hen niet met rust, maar stelt uitdrukkelijk de vraag of hij durft zichzelf iets te laten ontdekken. Dat is niet makkelijk en het veronderstelt de juiste stemming, een rustig, open gemoed en tijd om het antwoord op die vraag te laten rijpen. Niet dat Koen Broos wil dat iedereen zijn werk begrijpt of waardeert, slechts dat ze het stille roepen dat er vanuit gaat beantwoorden. Hij heeft een hekel aan vrijblijvendheid. Ook daarin is Broos radicaal.  

Esthetiek

Tegelijkertijd beloont Broos zijn kijkers gul voor hun moeite en om hun ongemak te verzachten. Hij fêteert hen op beelden die zich aanvankelijk op de achtergrond houden, maar die verleiden met hun fluwelen oppervlakte en het uitgekiende spel van diepe, schilderachtige kleuren, diffuus schitterend licht en vlakverdeling. Ze pulseren, kalm en ritmisch, onder invloed van het omgevingslicht. Met de ogen dwaalt het licht mee in een cadans waarin nauwelijks waarneembare wisselingen optreden. Hun aanwezigheid beïnvloedt de stemming en brengen de energie in de ruimte waarin ze hangen merkbaar omlaag. Zo dringen deze beelden ongemerkt het aandachtsveld van de kijker binnen.  

Op welk moment slaan zijn beelden ten slotte toe om hun onontkoombare, illusoire karakter te onthullen? Broos’ beelden zijn in staat je te vervoeren en een sfeer op te roepen zonder duidelijke verwijzing of ankerpunt, de aandacht pingpongend - alles is een spel - tussen beeld en innerlijk. Ze zijn een vorm van jazz, een naast de beat spelen, een organisch iets dat blijft bewegen. Hun esthetische voorkomen is een onmisbare handreiking naar de kijker alvorens hem liefdevol maar kordaat nieuwe dingen te laten ontdekken. Harold Polis, uitgever, opdrachtgever en goede vriend, spreekt in dit kader van ‘bedrieglijke esthetiek’. Bedrieglijk omdat zij niet oppervlakkig is maar voortkomt uit de behoefte de wereld overzichtelijk te ordenen, zoals ook de onscherpte nadrukkelijk geen vormtrucje is waarachter Broos zich wil verschuilen, maar een inhoudelijke keuze. De esthetiek trekt je aan en zuigt je naar binnen zonder dat je snapt waarom; je zíet tenslotte niks. In een dubbelinterview met theatermaker Inne Goris met wie Broos reeds lang samenwerkt, schrijft Wouter Hillaert:“[Het werk] lijkt nog volop te verschijnen. […] Alsof Goris’ werk voortijdig uit het ontwikkelbad is gelicht. De beelden komen niet naar jou, jij wordt in ze gezogen. Je moet ze zelf scherpstellen, want er hangt een waas over: hun onderwerp heeft zich nog niet helemaal willen uitsplitsen van de sfeer rondom.”  

Licht

Wat fotografeert Broos nu eigenlijk? Energie, spanning, psychologie? In essentie gaat zijn werk over het zoeken naar essentie, over dat we niets werkelijk kennen, laat staan vastleggen. Het gaat ook over frictie, over vluchtigheid, over de dingen zeer kortstondig in perspectief zien maar de betekenis niet kunnen grijpen. Het werk is een anti spiegel die de blik terugkaatst zonder dat het zijn eigen karakter geheim wil houden. De kijker ziet als het ware zichzelf. Hij kan zich, met andere woorden, niet op het uiterlijk van de dingen baseren, enkel op het gevoel dat ze oproepen en dat in hoge mate door onze ervaringen is gekleurd. Het is precies dat gevoel dat Broos met zijn werk hoopt te veroorzaken. In de woorden van fotograaf Guido Guidi: “Er zijn geen mogelijkheden, geen standpunten. Elke foto is herhaalde twijfel.” Broos’ ultieme doel is een wit vlak te fotograferen waarin zoveel suggestie zit dat iedereen zegt “Heb je dát gezien?”  

Het werk gaat onvermijdelijk óók over Koen Broos zelf. Hij zoekt net als de kijker naar houvast, maar dwingt zich middels zijn camera de dingen voor zijn lens niet als een ‘ware’ representatie van de werkelijkheid te accepteren, altijd de achterkant te bekijken, door te vragen, niet los te laten, steeds de nuance te zoeken. Hij bedient zich daarbij van vormen die, hoewel nadrukkelijk aanwezig, enkel voorwaarden scheppend zijn. Die extreme kadrering, het doorgedreven gebruik van een en dezelfde lens om middels de zo gecreëerde visuele rust de inhoud ruimte te geven, het inrichten van een woning met een minimum aan materiaal en kleur, het dient allemaal om ruis uit te sluiten.  

Het echte onderwerp is licht. Hoe donkerder de foto’s, hoe duidelijker dat wordt. De duisternis maant tot stilte, tot concentratie. Datgene wat nog te ontwaren is, is dat enkel bij de gratie van glans en reflectie veroorzaakt door een streling van het licht. Het licht, dat op haar beurt enkel kan schitteren door de aanwezigheid van banale dingen die op hun beurt een beetje van haar schoonheid en kracht mogen lenen. Een mystiek evenwicht waarvan Koen Broos de onontkoombare getuige is.